De Sastrische Basis Voor Srila Prabhupada's Gecontinueerde Diksa Status


IRM

Door Krishnakant

In dit artikel zullen we kijken naar een aantal bezwaren, dat is opgeworpen tegen het aanblijven van Srila Prabhupada als de diksa-goeroe voor ISKCON, in relatie tot de eeuwige principes van goeroe, sadhu en sastra.

We zullen laten zien dat de voortzetting van Srila Prabhupada als de diksa-goeroe voor ISKCON volledig in harmonie is met deze principes. En dat dit vooral met betrekking tot Srila Prabhupada’s boeken, een onvermijdbaar en natuurlijk gevolg is van onze theologie. We zullen demonstreren dat Srila Prabhupada’s positie als de diksa-goeroe voor ISKCON alleen maar kan zegevieren als onze prediking volledig in overeenstemming met Srila Prabhupada’s onderricht is.

'Goeroe, Sadhu en Sastra'

Een algemeen bezwaar tegen het aanblijven van Srila Prabhupada als diksa-goeroe van ISKCON, middels het gebruik van vertegenwoordigers zoals beschreven in de brief van 9 juli, is dat het niet ondersteund wordt door ‘goeroe, sadhu en sastra’. Er zijn twee varianten op dit bezwaar:

A. Er wordt gesteld dat alleen de brief van 9 juli, ondanks dat is toegegeven dat deze is opgesteld door een goeroe, op zichzelf onvoldoende bewijs is om het pro-ritvik standpunt te onderbouwen. Dit omdat het niet wordt ondersteund door sadhu en sastra.

B. Ook wordt gesteld dat de brief van 9 juli onmogelijk het ritvik-systeem voor na het heengaan van Srila Prabhupada kan onderschrijven, omdat dit niet in overeenstemming zou zijn met ‘goeroe, sadhusastra'.

Een punt dat vaak over het hoofd wordt gezien door degenen die dit ‘goeroe, sadhusastra'-principe citeren, is dat wanneer de goeroe bonafide is, zijn onderricht en instructies automatisch in overeenstemming met sadhu en sastra zijn:

"Sadhu sastra guru-vakya, tinete kariya aikyaSastra wordt nooit veranderd. En de sadhu... sadhu betekent degene die de sastras volgt. Hij is sadhu. Hij verandert ook niet. Sadhusastra en goeroe? Goeroe betekent hij die de sastra en sadhu volgt. Dus er zijn er drie, dezelfde."
(S.P. Lezing 30/11/76,Vrindavana)

Prabhupada is uiteraard een dergelijke bonafide goeroe, een feit dat niemand in ISKCON betwist. Dus we weten dat wanneer we de instructies van Srila Prabhupada volgen, de bonafide goeroe, sastra en sadhu automatisch tevreden zullen worden gesteld.

Wanneer we wat voor algemeen geldend onderricht of instructie van Srila Prabhupada dan ook accepteren, dan zijn we per definitie automatisch in lijn met sadhu en sastra. Dergelijk onderricht of instructies, wanneer deze zijn opgesteld door een bonafide goeroe, zijn allen ‘vedische versie’, sastrisch of net zo goed als schriftuurlijk bewijs (zolang we alleen een 'mukhya vritti' of letterlijke interpretatie accepteren) en zijn dus door alle authentieke sadhus als juist en subliem geaccepteerd. Het is dus niet nodig om te proberen elk van deze drie elementen apart tevreden te stellen. Beweren dat, zoals sommigen dat hebben gedaan, we Srila Prabhupada’s onderricht moeten controleren aan de hand van meningen van andere sadhus of aan de hand van het beperkte begrip van een sterveling van sastra, staat gelijk aan het beweren dat Srila Prabhupada eigenlijk geen bonafide goeroe is. Immers, alleen een nep-goeroe zou iets voorstellen dat niet in overeenstemming is met sadhu en sastra.

Na dit punt te hebben vastgesteld, zullen we nu terugkeren naar (A) en (B) hierboven.

Aangezien de brief van 9 juli een bevel is van onze bonafide goeroe, kunnen we meteen zien dat bezwaar (A) onjuist is. We weten dat alles wat Srila Prabhupada ons in de brief van 9 juli heeft opgedragen om te doen, automatisch in lijn is met goeroe, sadhu en sastra.

Bovendien kunnen we weten of een instructie tegen sadhu en sastra is door simpelweg te testen of deze in strijd is met het onderricht van de goeroe. Omdat tot nu toe niemand is staat is geweest om een specifieke of algemene instructie van Srila Prabhupada aan te wijzen, die in strijd is met de verdere toepassing van het ritvik-systeem, kan het ritvik-systeem niet tegen ‘guru, sadhu en sastra zijn. Dus hiermee is ook aangetoond dat bewaar (B) onjuist is.

Ritvik-'Filosofie' staat niet in Srila Prabhupada's Boeken.

Het bovenstaande is een veelvoorkomend bezwaar tegen de argumenten die naar voren zijn gebracht ten gunste van het opnieuw instellen van het ritvik-systeem. Deze argumenten worden soms door de GBC en hun verdedigers gepresenteerd als zijnde een soort vreemde ‘filosofie’ of ‘vada’, die nergens in Srila Prabhupada’s boeken te vinden is, en daarom onzin is.

Hoewel dat dit gewoonweg een variatie op bezwaar (A) is, zullen we toch onderzoeken wat er staat vermeld in de boeken van Srila Prabhupada, aangezien een institutionele richtlijn nog steeds het woord van de goeroe is. (Merk op dat door dit te doen, men ook zou kunnen stellen dat we voldoen aan het  'sastra'-gedeelte van de 'goeroe-sadhu-sastra' vergelijking, aangezien Srila Prabhupada's boeken natuurlijk sastra zijn.)

Voordat we het gebrek aan verwijzing naar de zogenaamde ‘ritvik-filosofie’, bespreken, moeten we eerst precies definiëren wat het ‘ritvik-systeem’inhoudt. Er zijn twee belangrijke aspecten:

Aspect a): Initiaties worden uitgevoerd door het gebruik van vertegenwoordigers, zonder de betrokkenheid van de goeroe.

Aspect b): De goeroe geeft initiatie ook al is hij niet op dezelfde planeet als de discipel.

Aspect a)

We weten feitelijk dat aspect a) geïmplementeerd en rechtstreeks goedgekeurd is door Srila Prabhupada voordat hij de planeet verliet, en dat dit system nergens specifiek vermeld wordt in zijn boeken. Dus het argument dat het ritvik-systeem verworpen moet worden omdat het simpelweg niet specifiek in zijn boeken beschreven staat, is meteen bewezen onjuist te zijn, aangezien de bonafide werking ‘pre-samadhi’ ook niet genoemd wordt.

Om dit te omzeilen zou de GBC de volgende sastrische regel moeten kunnen aanwijzen:

'Allen post-samadhi activiteiten moeten in de boeken vermeld worden. Pre-samadhi activiteiten kunnen bonafide zijn, zelfs als ze niet vermeld worden in Srila Prabhupada's boeken.'

Afgezien van het feit dat dit duidelijk een verzinsel is zonder  autoriteit van Srila Prabhupada, kunnen we direct wijzen op 'post-samadhi' activiteiten die ook niet in zijn boeken worden genoemd, zoals bestuurlijke details omtrent het functioneren van de BBT en de GBC.
Om deze afwijking te omzeilen zou de GBC de volgende sastrische regel moeten aanduiden:

'Alleen post-samadhi activiteiten waarvan de GBC besluit dat deze niet bestuurlijk zijn, moeten specifiek in Srila Prabhupada’s boeken vermeld worden om als bonafide beschouwd te worden.’

De volgende regel zou dan logischerwijs volgen:

‘Alle post-samadhi activiteiten waarvan de GBC besluit dat deze onder de bestuurlijke categorie vallen, kunnen als bonafide beschouwd worden, zelfs als ze niet in Srila Prabhupada’s boeken vermeld worden.’

Opnieuw buiten beschouwing gelaten dat de bovenstaande regels uit de lucht gegrepen zijn, hebben we nu ook de complicatie toegevoegd dat de classificatie van de GBC van wat wordt verstaan onder bestuurlijk, ook onjuist kan zijn.

Zelfs wanneer we dit tweeledige, arbitraire systeem van regels zouden accepteren, weten we feitelijk dat de ‘methode van initiatie’, toegepast binnen ISKCON, in het verleden viel onder de paraplu van het bestuur. Dit aangezien de GBC, de ultieme bestuurlijke autoriteit voor ISKCON, verwante resoluties heeft aangenomen toen Srila Prabhupada nog steeds op de planeet was:

"Methode van het initiëren van Sannyasis." (Resolutie Nr. 2, 27 maart, 1975)

Het inzetten van vertegenwoordigers met het ‘doel initiaties uit te voeren’ binnen het ritvik-systeem is duidelijk een andere ‘methode’ die aangewend diende te worden binnen het instituut. Zoals boven getoond, waren dergelijke methodes allemaal deel en onderdeel van het ISKCON management. Dit staat niet ter discussie aangezien zelfs vandaag de dag ISKCON accepteert dat het onderwerp wanneer en hoe initiaties dienen plaats te vinden, een managementaangelegenheid is, die beheerst wordt en waarop gestemd wordt door de GBC.

Omdat alle bovenstaande regels zijn verzonnen, lijdt de positie van de GBC aan zelf-referentiële incoherentie; aangezien, door te beweren dat ze Srila Prabhupada’s werkelijke instructies aangaande initiatie handhaaft, de GBC allerlei intellectuele structuren zou moeten uitvinden waarvoor Srila Prabhupada nooit de ‘opdracht’ heeft gegeven! Dus vanuit elke invalshoek is er geen legitiem bezwaar tegen aspect a) van het ritvik-systeem.

Laten we nog een keer naar aspect b) van het ritvik-systeem kijken.

Aspect b)

De goeroe geeft initiatie ook al is hij niet op dezelfde planeet als de discipel.

Bezwaar maken tegen het ritvik-systeem in relatie tot Aspect b), staat gelijk aan het aannemen dat de afstand tussen de goeroe en de discipel ten tijde van diksa-initiatie op de een of andere manier van groot belang is. Door nu voor te stellen dat aspect b) expliciet vermeld moet zijn in Srila Prabhupada’s boeken, zodat dergelijke initiaties bonafide kunnen zijn, stelt de GBC wederom een andere verzonnen sastrische regel voor die ongeveer als volgt zou luiden:

'Opdat elke initiatie bonafide is, moet de afstand tussen de Goeroe en de discipel op het moment van initiatie, vermeld staan de boeken van Srila Prabhupada.’

Door de boeken van Srila Prabhupada te bestuderen, komen we erachter dat er geen melding wordt gemaakt van al deze mogelijke afstanden tussen goeroes en leerlingen waarop de initiatie legitiem kan plaatsvinden. Afstand is nooit een probleem voor zover dit het overbrengen van diksa betreft. Voor zover we weten heeft geen enkele voorgaande acarya ooit geavanceerde meetinstrumenten gebruikt om zichzelf ervan te verzekeren dat hij zich binnen de correcte straal van de ceremoniële vuurplaats van zijn aanstaande discipel bevond. Om dit probleem weer te omzeilen, zou de GBC de volgende sastrische regel moeten bedenken:  

'Sastrische referenties, voor alle mogelijke afstanden tussen goeroes en discipelen waarbinnen bonafide initiatie uitgevoerd kan worden, zijn niet nodig, zolang ze zich maar beiden op dezelfde planeet bevinden waarop de ceremonie wordt uitgevoerd.’

Zoals hiervoor heeft de bovenstaande sastrische toestemming voor alle mogelijke afstanden op aarde geen vermelding in de boeken van Srila Prabhupada. Een dergelijke regel bestaat niet in de bhagavat-filosofie.
In feite, in het meest bekende voorbeeld van de overbrenging van diksa in Srila Prabhupada’s boeken, treffen we bewijs aan dat interplanetaire diska plaatsvond:

"De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: Ik onderwees deze onvergankelijke wetenschap van yoga aan de zonnegod Vivasvan en Vivasvan onderwees haar aan Manu, de vader van de mensheid, die haar op zijn beurt aan Iksvaku onderwees." 
(Bhagavad Gita, 4:1)

"Dus er was geen moeilijkheid in het communiceren met Manu of Manu’s zoon Iksvaku. De communicatie was daar, of het radiosysteem was zo goed dat de communicatie overgebracht kon worden van de ene planeet naar de andere."
(BG lezing 1968)

De GBC zou dan genoodzaakt zijn om de volgende sastrische regel te verzinnen:

'Alleen als de goeroe en de leerling zich op verschillende planeten bevinden op het moment van initiatie, moet dit vermeld zijn in Srila Prabhupada’s boeken, opdat het bonafide kan zijn.

De bovenstaande regel is ook afwezig in Srila Prabhupada’s boeken, en bestaat daarom niet in onze filosofie. Zoals eerder vermeld, is de neiging van de GBC om niet-bestaande sastrische regels aan te halen op zichzelf een voorbeeld van zelf-referentiële incoherentie, en maakt daarom haar positie filosofisch onhoudbaar.

Waarschijnlijk is de grootste fout in een dergelijke aanpak, voor zover het helder nadenken betreft, dat de GBC vooraf heeft besloten wat de waarheid moet zijn, ongeacht wat er daadwerkelijk in Srila Prabhupada’s boeken staat. Zij besluiten wat de boeken wel of niet inhouden gebaseerd op dat waarvan zij besloten hebben dat het waar is. Een krachtig kennisfilter is dus aanwezig, waarbij de toegewijden alleen die dingen in Srila Prabhupada’s boeken zien, waarvan hen verteld is deze te moeten zien. We hebben bijvoorbeeld vaak gehoord dat de meest senior ‘goeroes’ in de beweging pertinent stellen dat men een ‘levende goeroe’ moet hebben; en toch is dit nooit ergens door Srila Prabhupada verklaard. Niet alleen trekt niemand dergelijke verklaringen in twijfel, maar meer beangstigend, toegewijden zijn daadwerkelijk gaan geloven dat deze beweringen waar zijn, en dat de waarheid een leugen is!

Uiteindelijk hebben we te maken met geïnstitutionaliseerd, circulair denken:

Opdat X correct is, moet dit al dan niet in de boeken staan.

En dan ongeacht wat er in de boeken staat, komt men tot een conclusie:

Aangezien X al dan niet in boeken staat, moet het correct zijn.

Laten we voor onze eigen geestelijke gezondheid kijken naar wat er werkelijk staat in Srila Prabhupada’s boeken met betrekking tot aspect b). Wanneer we dat doen, zien we dat de enige overweging voor het nemen van initiatie is dat de spiritueel leraar het eens moet zijn met de regeling, en dat hij een huidige, bonafide schakel moet zijn in de geestelijke erfopvolging:

"Tenzij men geïnitieerd is door een bonafide geestelijk leraar, zijn al zijn devotionele activiteiten nutteloos. Een persoon die niet op de juiste wijze is geïnitieerd, kan wederom afdalen naar de dierlijke soorten."
( Madhya 15:108 (p), citaat Hari Bhakti Vilasa, 2.6)

"...om de werkelijke boodschap van Srimad Bhagavatam te ontvangen, moet men de huidige schakel, of geestelijk leraar, benaderen in de geestelijke erfopvolging. Na geïnitieerd te zijn door de juiste geestelijk leraar in die erfopvolging, moet men zich bezighouden met het vervullen van tapasya in het uitvoeren van toegewijde dienst.”
(S.B. 2.9.7, tekstverklaring)

Er wordt zeker niet genoemd dat de bovenstaande principes aanpast moeten worden door rekenschap te nemen van de afstand tussen de goeroe en de leerling ten tijde van initiatie. Integendeel, het verlangen van de goeroe is de voornaamste factor:

"Voor zover het de tijd van diksa (initiatie) betreft, hangt alles af van het standpunt van de goeroe. [...] 
Als de sad-goeroe, de bonafide geestelijk leraar, het er mee eens is, kan men direct geïnitieerd worden, zonder te wachten op een geschikte tijd of plaats.”
(C.c. Madhya, 24.331, tekstverklaring)

De werkelijke sastrische regel is om geïnitieerd te worden door een bonafide geestelijk leraar die de huidige schakel is. Dat is het werkelijke principe. Dit is wat Srila Prabhupada onderwezen heeft.  
Het ritvik-systeem is door Srila Prabhupada persoonlijk opgezet, opdat toekomstige toegewijden initiatie van hem, als hun bonafide geestelijk leraar, kunnen nemen. Het is de GBC die een MODIFICERENDE BEPERKING heeft voorgesteld voor dit algemene principe van initiatie nemen van de bonafide geestelijk leraar. Hun sastrische regel lijkt in dit opzicht op:   

‘Initiatie kan alleen bonafide zijn als de afstand tussen de goeroe en de discipel, ten tijde van initiatie, binnen de diameter van de planeet valt waar de discipel woont.

Dus het is deze MODIFICERENDE BEPERKING die specifiek genoemd moet worden in Srila Prabhupada’s boeken, en niet het zogenaamde ritvik-systeem, dat simpelweg het algemene proces van initiatie volgt dat genoemd wordt door de boeken en bestendigd is door een expliciete, definitieve opdracht.

Wanneer we naar de merkwaardige kenmerken van deze BEPERKING kijken, vragen we ons af hoe iemand deze serieus heeft kunnen nemen:  

Merk op dat de BEPERKING zo specifiek is – niet alleen in termen van afstand – maar ook in termen van tijd – alleen op het exacte moment van initiatie is HET van toepassing. Na de initiatie vindt yajna plaats, deze absolute noodzaak om binnen deze willekeurige afstand te zijn, is om de een of andere reden niet langer relevant.

Merk ook op dat de beperking geen waarneembaar doel dient. De Goeroe hoeft niet: pariksa uit te voeren, de discipel te accepteren, op de kralen te chanten, de spirituele naam te geven, de gayatri mantra te geven of het vuur yajna uit te voeren. Hij moet simpelweg op dezelfde planeet bestaan!! En dan ALLEEN op het exacte moment waarop de initiatie plaatsvindt. Dus het lijkt erop dat de BEPERKING alleen bestaat om te bestaan – het dient geen enkel praktisch doel.

Verder maakt de hele immateriële, geestelijke aard van de Goeroe-leerling verhouding, zoals beschreven in de boeken van Srila Prabhupada, deze BEPERKING absurd overbodig, zoals de volgende citaten zullen aantonen:

"Dus we moeten met elkaar omgaan door vibratie, en niet door fysieke aanwezigheid. Dat is werkelijke omgang."
(Lezingen SB, 68/08/18)

"Er wordt wel eens verkeerd begrepen dat als men met personen, die zich bezighouden met toegewijde dienst, moet omgaan, hij niet staat zal zijn om het economische probleem op te lossen. Om antwoord te geven op dit argument; hier wordt beschreven dat men om moet gaan met bevrijde personen, niet direct, fysiek, maar door via filosofie en logica de problemen van het leven te begrijpen."
(S.B. 3:31:48)

"Het ontvangen van geestelijke kennis wordt nooit belemmerd door materiële condities."
(S.B. (1987 Ed.) 7.7.1.

"De potentie van transcendentaal geluid wordt nooit geminimaliseerd omdat de vibrerende klaarblijkelijk afwezig is. "
(S.B. 2.9.8.)

"De geestelijk leraar kan door zijn woorden doordringen tot in het hart van de lijdende person, en transcendentaal kennis injecteren die op zichzelf het vuur van het materiële bestaan kan doven."
(S.B. (1987 Ed) 1.7.22)

"Hij leeft voor altijd door zijn goddelijke instructies, en de volger leeft met hem."
(S.B. (1962 Ed) Voorwoord)

"De invloed van een zuivere toegewijde is zo dat als iemand komt om met hem om te gaan met een klein beetje geloof, hij de kans krijgt om over de Heer te horen uit gezaghebbende geschriften zoals Srimad Bhagavatam en Bhagavad Gita. Dit is het eerste stadium van omgaan met de zuivere toegewijde. “
(Nectar of Devotion, (1982 Ed.), p146)

"Krsna en Zijn vertegenwoordiger zijn dezelfde. Evenzo kan de geestelijk leraar overal aanwezig zijn waar de leerling dat wilt. Een geestelijk leraar is het principe, niet het lichaam. Net als een televisie gezien kan worden in duizenden plekken op basis van het principe van relais monitoring."
(Brief aan Malati, 28/5/68)

"Dit zijn geen gewone boeken. Het is opgenomen chanten. Iedereen die leest, is aan het horen."
(Brief aan Rupanuga Das, 19/10/74)

"Eeuwige band tussen discipel en Geestelijk Leraar begint vanaf de dag dat hij hoort."
(Brief aan Jadurani, 4/9/72) 

Aangezien de elementen van initiatie, of diksa, op geen enkele manier gerelateerd zijn aan fysieke overwegingen, hebben we dus duidelijk bewijs uit de boeken van Srila Prabhupada dat fysieke afstand geen overweging is voor het succesvol overbrengen van diksa. Ook volgens zijn eigen praktische voorbeeld heeft Srila Prabhupada laten zien dat diksa plaats kon vinden zonder enig fysiek contact, noch voor of na de initiatie. Dus vanuit elk oogpunt is er geen legitiem bezwaar vanuit aspect b).

Om deze paragraaf samen te vatten, hebben we laten zien dat elke instructie van Srila Prabhupada automatisch in lijn moet zijn met goeroe, sadhu en sastra aangezien hij een bonafide geestelijk leraar is. We hebben ook laten zien dat de twee voornaamste aspecten van het ritvik-systeem in geen enkel geval iets uit Srila Prabhupada’s boeken schenden. In tegendeel, het systeem wordt volledig ondersteund door de basisprincipes van guru tattva die daarin worden toegelicht.

Welk Initiatiesysteem Wordt Door Srila Prabhupada's Boeken Ondersteund?

In hun poging om het ritvik-systeem te bagatelliseren, beweren toegewijden vaak dat alleen het M.A.S.S. (Multiple Acarya Successor System, het huidige goeroesysteem binnen ISKCON) volledig gesanctioneerd is in de boeken van Srila Prabhupada. In deze paragraaf zullen we nader bekijken op welk systeem, indien aanwezig, precies wordt gezinspeeld in de leringen van Srila Prabhupada, en kijken of het wel of niet verenigbaar is met de verdere toepassing van het ritvik-systeem. Wanneer men de boeken van Srila Prabhupada bestudeert, worden de volgende punten duidelijk:

1. De procedures omtrent initiatie binnen ISKCON worden maar drie keer specifiek genoemd in de boeken van Srila Prabhupada. Dit is natuurlijk uitgezonderd de vele verwijzingen naar de generieke principes van goeroe-discipel relaties, de betekenis van initiatie of de regels en voorschriften die gevolgd dienen te worden. We nemen alleen verwijzingen mee die specifiek de methode voor het toepassen en implementeren van deze principes om INITIATIES uit te voeren, aangeven – met andere woorden, het huidige onderwerp. Dit zijn de drie gevallen:  

"Dus in het begin stemmen de studenten van onze beweging voor Krishnabewustzijn er mee in om te leven met toegewijden, en geleidelijk aan, na het opgeven van vier verboden activiteiten – ongeoorloofde seks, gokken, vleeseten en intoxicatie – worden ze gevorderd in de activiteiten van het spirituele leven. Wanneer wordt gevonden dat men regelmatig deze principes volgt, wordt hem de eerste initiatie gegeven (Hari-nama), en hij chant regelmatig minimaal zestien rondes per dag. Dan, na zes maanden of een jaar, wordt hij voor de tweede keer geïnitieerd en wordt hem de heilige draad gegeven met het reguliere offer en ritueel. "
(C.c., Adi 17:265)   

"Als gevolg van de noodzaak van deze activiteiten, initiëren we niet direct discipelen binnen de Internationale Gemeenschap voor Krishnabewustzijn. Gedurende zes maanden moet een kandidaat voor initiatie arati en lessen in de sastras bijwonen, de regulerende principes volgen en omgaan met andere toegewijden. Wanneer hij daadwerkelijk gevorderd is in de purascarya-vidhi, wordt hij door de lokale tempelpresident aanbevolen voor initiatie. Het is niet zo dat iedereen ineens geïnitieerd kan worden zonder te voldoen aan de vereisten. Wanneer men verder gevorderd is door het chanten van de Hare Krsna mantra zestien rondes per dag, het volgen van de regulerende principes en het bijwonen van lessen, ontvangt hij de heilige draad (brahmaanse erkenning) na de tweede zes maanden."
(C.c., Madhya 15:108)

"In onze beweging voor Krishnabewustzijn is de voorwaarde dat men bereid moet zijn om de vier pilaren van zondig leven op te geven – ongeoorloofde seks, vleeseten, intoxicatie en gokken. Vooral in de Westerse landen kijken we eerst of een potentiele discipel bereid is om de regulerende principes te volgen. Dan wordt hem de naam gegeven van een Vaisnava-dienaar en geïnitieerd om de Hare Krsna maha-mantra te chanten, minstens 16 rondes per dag. Op deze manier voert de discipel toegewijde dienst uit onder leiding van de geestelijk leraar of zijn vertegenwoordiger gedurende minimaal zes maanden tot een jaar. Dan wordt hij aanbevolen voor een tweede initiatie, gedurende welke een heilige draad wordt aangeboden en de discipel geaccepteerd wordt als een bonafide brahmana."
(C.c., Madhya 24:330) 

2. Bij elk geval wordt de volgende identieke regeling beschreven:

a. De kandidaat moet de 4 regulerende principes volgen en gedurende 6 maanden 16 rondes chanten.

b. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan, wordt hij automatisch door de Tempelpresident aanbevolen voor initiatie.

c. Dan wordt de kandidaat automatisch geïnitieerd door Srila Prabhupada.

Interessant is dat de bovenstaande regeling identiek is aan het ritvik-system.

Stap c) volgt op basis van het feit dat de boeken het exacte systeem beschrijven dat van kracht was toen Srila Prabhupada nog op de planeet was – het systeem waarin hij de enige initiator was. Dus als we naar behoren de boeken volgen, moeten we hetzelfde systeem reconstrueren dat van kracht was toen ze geschreven werden. Dat systeem had Srila Prabhupada als ENIGE INITIATOR. Dit is identiek aan het ritvik-systeem. 

Er kan wellicht tegenworpen worden dat Srila Prabhupada alleen het systeem beschreef zoals het toen was, en niet noodzakelijkerwijs het systeem dat tot ver in de toekomst gecontinueerd zou moeten worden.
Deze stelling lijdt aan de volgende problemen:

a. Deze beperking van relevantie wordt niet in de boeken zelf genoemd.

b. De instructies zijn op een generieke manier gegeven, en niet beperkt van toepassing op een gelimiteerd tijdsbestek, dat wil zeggen – “In onze beweging voor  Krishnabewustzijn”.  Er is geen reden waarom iemand die dit boek nu ontvangt en leest niet zou concluderen dat dit systeem VANDAAG nog steeds operationeel is binnen de beweging voor Krishnabewustzijn. De enige beperking die in de boeken van Srila Prabhupada geïmpliceerd is, is de duur van de “beweging voor Krishnabewustzijn’ zelf.

c. Waarom zou Srila Prabhupada een systeem beschrijven, dat alleen gedurende twee jaar relevant zou zijn, in boeken die de standaard wet zouden blijven voor tienduizend jaar?
(De Caitanya Caritamrta werd pas volledig gepubliceerd in 1975).

Het is duidelijk dat Srila Prabhupada nooit gezegd heeft dat het systeem van initiatie, zoals beschreven in zijn boeken, beperkt zou zijn tot zijn aanwezigheid op de planeet. Noch zouden we dit van hem verwachten aangezien, zoals hierboven vermeld, zijn boeken bedoeld waren om de beweging en de mensheid voor de komende tienduizend jaar te begeleiden. Ook de GBC heeft nooit betoogd dat deze instructies voor initiatie alleen van toepassing waren toen Srila Prabhupada nog op de planeet was (in tegenstelling tot de instructie van 9 juli); inderdaad, ze hebben zelf een aantal details daarvan geleend voor hun eigen verzonnen M.A.S.S. systeem.

Dus het systeem van initiatie vermeld in Srila Prabhupada’s boeken was bestemd om voortgezet te worden gedurende de duur van ISKCON.  

1. Dit zelfde systeem werd ook, uiteraard, geschetst in de brief van 9 juli, met de uitwerking van een extra detail dat niet in de boeken vermeld is – namelijk het gebruik van priesterlijke vertegenwoordigers om geïnitieerden te accepteren door hen NAMENS SRILA PRABHUPADA spirituele namen te geven. Controverse heeft dus een zeer eenvoudige kwestie overspoeld, alleen omdat door dit laatste detail aan de entiteiten die ceremoniële functie uitvoeren, de ongebruikelijke titel ‘ritviks' is gegeven.

2. Dus de bewijslast om de verandering van een systeem van initiatie te rechtvaardigen, dat bestond tijdens de fysieke aanwezigheid van Srila Prabhupada en dat ook vermeld is in zijn boeken voor de toekomst van ISKCON, ligt bij de GBC.

Een ding is echter zeker. De bovenstaande citaten uit de C.C. die het systeem van initiatie binnen ISKCON schetsen, zijn zeker niet toepasbaar op het huidige goeroesysteem. Bij het ontleden van de M.A.S.S. leggen we een tweetraps, multi-stappen proces bloot dat radicaal verschilt van het systeem dat Srila Prabhupada voor ISKCON bekrachtigd heeft in zijn boeken:

Fase 1

1. Nieuwe bhaktas accepteren eerst Srila Prabhupada als hun voornaamste SIKSA Goeroe gedurende de eerste 6 maanden.

2. Srila Prabhupada's pranam mantra zal gechant worden gedurende deze initiële introductieperiode.

3. Tijdens deze proefperiode moet de bhakta zijn vermogen om de 4 regels te volgen, 16 rondes te chanten en het ochtendprogramma bij te wonen, laten zien.

4. Aan het eind van deze 6 maanden moet hij slagen voor een examen.

5. Nadat deze hindernissen naar tevredenheid zijn genomen, zal de plaatselijke tempelautoriteit een aanbeveling doen.

6. De kandidaat is nu gekwalificeerd om toe te treden tot fase 2.

Fase 2

1. Toetreding tot fase 2 betekent dat men gekwalificeerd en klaar is om een goeroe te kiezen.

2. Echter, de keuze kan alleen gemaakt worden uit een lijst gegenereerd door de GBC-procedures omtrent de uitgebreide meerderheidsstem van ‘geen bezwaar’.

3. Wanneer de kandidaat er klaar voor is, zal hij zijn keuze maken en de plaatselijke autoriteit informeren.

4. De kandidaat heeft dan de formele acceptatie van zijn gekozen goeroe nodig.

5. Wanneer deze goedkeuring is verkregen, zal de kandidaat de gezongen pranam mantra veranderen naar die van zijn nieuw gekozen goeroe.

6. Het doel van fase 2 is het wederzijds testen tussen goeroe en discipel en elkaars kwalificaties bepalen.

7. Daarna moet men gedurende minstens nog eens 6 maanden strikt volgen.

8. Op elke moment gedurende fase 2 kunnen zowel de aanstaande discipel als de goeroe elkaar afwijzen.

9. Aan het eind van de periode van 6 maanden moet de plaatselijke autoriteit zijn formele goedkeuring geven, zodat de initiatie plaats kan vinden.

Zelfs in dit stadium kan de goeroe, als hij dat wenst, deze aanbeveling afwijzen en niet doorgaan met de initiatie. 
(Alle bovenstaande details zijn ontleend aan 'Gurus and Initiation in ISKCON', GBC, 1995)

Gezien het meervoudige acarya-systeem, zijn de uitgebreide procedurele regelingen van fase 1 en 2 absoluut noodzakelijk. Het veel meer gestroomlijnde systeem waar Srila Prabhupada op zinspeelt in de bovenstaande citaten uit de C.c., kan alleen toepasbaar zijn binnen een ‘één-goeroesysteem’, waar er maar één goeroe in de beweging is die bij iedereen bekend is, en die automatisch iedereen initieert die bereid is om strikt te volgen. Dit is waarom Srila Prabhupada geen melding maakt van de discipel die een goeroe moet KIEZEN en dan de toestemming van een goeroe moet verkrijgen voordat hij aspirant wordt, of van de discipel die een periode nodig heeft om de goeroe te ‘testen’; stappen die essentieel zouden zijn in een meervoudig goeroesysteem, en zonder welke het systeem niet zou kunnen functioneren. Deze fases zouden alleen weggelaten kunnen worden als er maar EEN initiërende Goeroe zou zijn, die altijd DEZELFDE PERSOON is en waarvan AL bekend is dat hij bonafide is. Het zou duidelijk moeten zijn dat aangezien een dergelijk enkelvoudig systeem beschreven is in Srila Prabhupada’s boeken, beschrijvingen die perfect overeenkomen met het systeem dat van kracht was toen Srila Prabhupada nog op de planeet was, de Goeroe waarnaar gerefereerd wordt, Srila Prabhupada moet zijn. Dus het systeem dat Srila Prabhupada beschreven heeft, verschilt volledig van het huidige goeroesysteem van de GBC, zowel in essentie als in detail.

Het is ook interessant om op te merken dat het systeem van Srila Prabhupada gestandaardiseerd was, met initiaties die automatisch goedgekeurd werden op voorwaarde dat de basisregels gevolgd werden. Srila Prabhupada schetst dus een standaardsysteem voor de duur van ISKCON dat ALLEEN HEM als de initiator kan hebben.

Het enige dat de boeken van Srila Prabhupada niet vermelden is het meervoudige goeroesysteem binnen ISKCON.

Er kan worden aangevoerd dat welk systeem dan ook gegeven is, het bedoeld was om deze aan te passen in overeenstemming met de dwingende ‘wet van geestelijke erfopvolging’ (zoals te vinden is in de brieven aan Tusta Krishna etc.). En dat daarom al deze andere stappen niet opgenomen hoeven te worden. Deze stelling zelf heeft echter een fatale fout:

Aangezien het oorspronkelijke bezwaar tegen het ritvik-systeem het feit was dat het aan verwijzingen in Srila Prabhupada’s boeken ontbrak, kan het bovenstaande argument niet worden gebuikt, omdat noch de ‘wet van geestelijke erfopvolging’, noch het feit dat dit het systeem van initiatie gegeven door Srila Prabhpada moet veranderen, genoemd wordt in diezelfde boeken. Dus het gebruik van dit argument zou het punt, dat in eerste instantie was opgeworpen om het te ondersteunen, ongeldig maken – dat het toegepaste initiatiesysteem alleen bonafide kan zijn als het in Srila Prabhupada’s boeken vermeld is.

 

  1. Het initiatiesysteem voor ISKCON wordt alleen een handjevol keren genoemd in de boeken van Srila Prabhupada. 
  2. Wanneer het systeem vermeld wordt, is het niet gelimiteerd aan een tijdsperiode.
  3. Dus het systeem moet gelinkt worden aan de periode waarin de boeken in omloop zijn, dat wil zijn voor EN na 1977.
  4. Het beschreven systeem moet daarom zowel voor als na 1977 toepasbaar zijn, en hetzelfde systeem dat voor 1977 gebruikt is, moet continueren.
  5. Het beschreven systeem komt alleen overeen met een ‘enkelvoudig goeroesysteem’, niet met een ‘meervoudig goeroesysteem’.
  6. Het beschreven systeem gaat er vanuit dat de Goeroe een constante is, aangezien er geen eisen zijn voor selectie, toestemming en initiële acceptatie.
  7. Aangezien deze beschrijving perfect overeenkomt met het systeem dat operationeel was voor 1977, kan het alleen verwijzen naar Srila Prabhupada als de goeroe, aangezien hij toen de ENIGE goeroe was – dit is het ritvik-systeem.
  8. De beschrijvingen in de boeken van Srila Prabhupada zijn zeker niet toepasbaar op het huidige ISKCON-systeem.
  9. Dat toekomstige Goeroes een dergelijk systeem kunnen veranderen, wordt niet vermeld. Sterker nog, het is voor hen onmogelijk om dit legitiem te doen voor zo lang de ‘wetboeken van ISKCON’ geldig blijven.
  10. Men kan niet beweren dat de specifieke details van het huidige ISKCON goeroesysteem niet precies vermeld hoeven te worden in de boeken van Srila Prabhupada, zonder het oorspronkelijke bezwaar tegen spreken; namelijk dat het ritvik-systeem verworpen moet worden omdat het niet in de boeken vermeld is.

Om deze paragraaf te besluiten

1. De boeken vermelden zeker niet het huidige ISKCON goeroesysteem.

2. Ze vermelden zeker wel een systeem dat exact overeenkomt met het systeem dat van kracht was toen Srila Prabhupada op de planeet was.

Dus het enige initiatiesysteem vermeld voor ISKCON, is hetzelfde systeem dat van kracht was toen Srila Prabhupada op de planeet was. Hetzelfde systeem waarvan wij voorstellen dat het nu in ere hersteld wordt. Dit is het ritvik-systeem. 

Er wordt niet vermeld dat het systeem dat beschreven staat in de boeken, ongeldig zal worden zodra Srila Prabhupada zijn lichaam verliet. Noch wordt er ergens vermeld dat het systeem radicaal aangepast zou moeten worden om nieuwe goeroes als onderdeel van een nieuw meervoudig-goeroesysteem tegemoet te komen. In tegendeel, in feite is het systeem dat vermeld is in de ‘wetboeken’ van ISKCON, bewijs dat Srila Prabhupada wilde dat het geïmplementeerd en voorgezet zou worden binnen ISKCON.  

De Diksa-Goeroe kan niet veranderen.

De opvatting dat het initiatiesysteem, zoals geschetst door Srila Prabhupada in zijn boeken, gekaapt en aangepast kan worden door alle toekomstige en huidige schakels van diska-goeroes, roept op zichzelf al vragen op. In deze laatste paragraaf zullen we laten zien dat het in feite onmogelijk is voor elke toekomstige diska-goeroe om legitiem te opereren binnen het filosofische kader dat door Srila Prabhupada bewerkstelligd is.   

Een kenmerk dat erop duidt dat initiatie genomen is van een specifieke diska-goeroe, is het feit dat de afgelegde initiatiegeloften specifiek gerelateerd zijn aan die diska-goeroe. De geloften kunnen sterk variëren van acarya tot acarya – langs de lijn van de geestelijke erfopvolging. Dus het pakket van de 16 ronden en 4 regulerende principes, die het toestaan om geïnitieerd te worden door Srila Prabhupada, was uniek voor hem en hem alleen. Srila Bhaktisiddhanta, zijn geestelijk leraar, stond op 64 rondes. Wanneer met duizend jaar terug zou gaan, zou men goeroes in onze lijn aantreffen die een andere filosofie prediken, wat te spreken van initiatiegeloften. Dus opeenvolgende diksa-goeroes zijn niet beperkt tot het voorschrijven van dezelfde diksa-geloften. Wanneer een toegewijde de geloften, gegeven door een bepaalde diksa-goeroe, dient te volgen, dan kan dit alleen betekenen:

Dat de toegewijde is geïnitieerd door die diksa-goeroe.

In ISKCON hebben we een situatie waarin sommige mensen worden gepresenteerd als diksa-goeroe opvolger van Srila Prabhupada. Deze goeroe-opvolgers volgen allemaal de initiatiegeloften van Srila Prabhupada; en zij zijn ook verplicht hun leerlingen deze te laten volgen.  Dit impliceert de volgende sastrische regel:

'Precies dezelfde initiatiegeloften die vastgesteld zijn door de voorgaande acarya, dienen gevolgd te worden door diksa-goeroe-opvolgers, en zij dienen er voor te zorgen dat hun discipelen deze ook volgen’.

Het bovenstaande principe is verankerd in de wetten van ISKCON. Geen toekomstige goeroe kan deze elementaire initiatiegeloften legitiem veranderen. Deze situatie blijft voorbestaan voor zo lang de gemeenschap bestaan, wat tot tienduizend jaar kan zijn.

In feite is bovenstaande verzonnen regel in strijd met Srila Prabhupada’s onderwijs: 

"Srimad Viraraghava Acarya, een acarya in de geestelijke erfopvolging van de Ramanuja-sampradaya, heeft in zijn commentaar opgemerkt dat candalas, of geconditioneerde zielen die geboren zijn in families lager dan sudra-families, ook geïnitieerd kunnen worden naar gelang de omstandigheden. De formaliteiten mogen hier en daar enigszins aangepast worden om Vaisnavas van hen te maken." 
(SB, 4.8.5, tekstverklaring)

"Sri Caitanya Mahaprabhu was een ideale acarya. Een acarya is een ideale leraar die het doel van de geopenbaarde geschriften kent, zich exact gedraagt volgens hun aanwijzingen en zijn studenten leert om deze principes ook aan te nemen. Als een ideale acarya, ontwikkelde Sri Caitanya Mahaprabhu manieren om allerlei soorten atheïsten en materialisten te vangen. Elke acarya heeft een specifieke manier om zijn spirituele beweging te propageren met het doel mensen naar Krishnabewustzijn te brengen. Daarom kan de methode van een acarya verschillen van die van een andere, maar het ultieme doel wordt nooit veronachtzaamd. Srila Rupa Gosvami beveelt aan:
tasmat kenapy upayena manah krsne nivesayet
sarve vidhi-nisedha syur etayor eva kinkarah

Een acarya dient een manier te ontwikkelen waardoor mensen op een of andere manier tot Krishnabewustzijn komen. Eerst dienen ze Krishnabewust te worden, en alle voorgeschreven regels en voorschriften kunnen later geleidelijk aan geïntroduceerd worden. In onze beweging voor Krishnabewustzijn volgen wij dit beleid van Heer Sri Caitanya Mahaprabhu. Bijvoorbeeld, aangezien jongens en meisjes in de Westerse landen vrijelijk met elkaar omgaan, zijn speciale concessies met betrekking tot hun gebruiken en gewoonten nodig om ze tot Krishnabewustzijn te brengen. De acarya moet een manier ontwikkelen om ze tot toegewijde dienst te brengen. Daarom, ook al ben ik een sannyasi, neem ik soms deel aan het in het echt verbinden van jongens en meisjes, ook al heeft er in de geschiedenis van sannyasa geen sannyasi  persoonlijk deelgenomen aan het in het echt verbinden van zijn discipelen."  
(C.c., 7:37, tekstverklaring)

Eerder zagen we hoe, in zijn boeken, Srila Prabhupada erop stond dat alle toekomstig geïnitieerde leerlingen zijn voorgeschreven diksa regels en voorschriften moeten volgen.
Dit punt wordt opnieuw gemaakt in zijn testament:

"... op voorwaarde dat de nieuwe directeur mijn geïnitieerde discipel is, volg strikt alle regels en voorschriften van de International Gemeenschap voor Krishnabewustzijn zoals beschreven in mijn boeken... "
(Laaste Wil en Testament)

Het bovenstaande kan alleen één van twee dingen betekenen:

  1. Dat alle toekomstige discipelen door Srila Prabhupada dienden te worden geïnitieerd.
  2. Dat alle toekomstige initiaties uitgevoerd dienden te worden door personen die niet konden functioneren met de basisvrijheden en rechten die Srila Prabhupada onderwees die beschikbaar waren voor alle bonafide, initiërende acaryas. Ze zouden beperkt zijn tot het initiëren van hun eigen discipelen, gebruik makend van voorwaarden identiek aan Srila Prabhupada, voor de komende tienduizend jaar.

Merk op dat ondanks dat er niets is dat een acarya ervan weerhoudt dezelfde initiatiestandaarden te hebben als de voorgaande acarya, het niet verplicht is – er is een keuze. Echter, Srila Prabhupada heeft specifiek een situatie in zijn gemeenschap opgezet waarin er geen enkele keus is.

Het lijkt erop dat binnen ISKCON het type entiteiten dat we tegenwoordig hebben, nauwelijks gelijkenis vertoont met de huidige-schakel-diska-goeroes die Srila Prabhupada in zijn boeken beschrijft. Deze ISKCON 'entiteiten' zijn alleen nodig om de diksa voorwaarden van hun voorgaande acarya, Srila Prabhupada,te handhaven. Dit is het type beperkingen dat men zou verwachten in een systeem dat gebruik maakt van dienstdoende priesters, of ritviks, maar geen volwaardige huidige-schakel initiërende acaryas. Volgens de GBC hebben we dan de zelf-referentiële, incoherente situatie waarin de toekomstig potentiële leerlingen geacht worden Srila Prabhupada's boeken te volgen, maar diksa-goeroes moeten kiezen die de fundamentele vrijheid, beschreven in dezelfde boeken, niet zijn toegestaan!

"De formaliteiten mogen hier en daar enigszins veranderd worden om Vaisnavas van hen te maken."

" Daarom kan de methode van een acarya verschillen van die van een andere, maar het ultieme doel wordt nooit veronachtzaamd."

Nergens heeft Srila Prabhupada ooit de bovenstaande sanctie met betrekking tot bonafide initiërende acaryas herroepen. Dus weten we dat de entiteiten die tegenwoordig opereren binnen ISKCON geen initiërende huidige-schakel-acaryas kunnen zijn, aangezien het hen alleen is toegestaan om te opereren binnen de voorwaarden zoals geschetst door de voorgaande acarya, Srila Prabhupada. (Het argument dat er grote A en kleine a initiërende acaryas zijn, is weerlegd in 'De Laatste Instructie' pagina’s 60-63).
Er kan betoogd worden dat Srila Prabhupada een standaard heeft gegeven die niet veranderd hoeft te worden voor de komende tienduizend jaar, en dat het daarom is waarom hij stond op deze standaard voor alle toekomstige initiaties. Dit is echter simpelweg het vermijden van de meest voor de hand liggende conclusie:

Dat een goeroe alleen zijn diksa-standaarden institutionaliseert, is het bewijs dat het zijn bedoeling was om diksa-goeroe te blijven voor zolang die instelling bestond. Op deze manier heeft Srila Prabhupada zichzelf geïnstitutionaliseerd als de enige diksa-goeroe voor ISKCON, zolang het bestaat.

Srila Prabhupada zou zichzelf nogal tegenspreken als – hij aan de ene kant al zijn leerlingen vroeg om de volgende huidige-schakel te worden (huidige GBC siddhanta) en vervolgens – op hetzelfde moment hen de vrijheid te ontzeggen om de standaarden te veranderen. Zoals en wanneer zij het geschikt zouden vinden; het fundamentele voorrecht van elke huidige-schakel-diksa-goeroe. Men zou op zijn minst verwachten dat Srila Prabhupada de bovenstaande sanctie om standaarden te veranderen, niet van toepassing zou zijn op toekomstige disksa-goeroes binnen ISKCON. Het feit dat hij dit niet heeft gedaan, ondersteunt verder onze opvatting dat het niet de bedoeling was dat er toekomstige disksa-goeroes binnen ISKCON zouden zijn - anders dan Srila Prabhupada.

Verder noteren we de volgende uitspraken:

"Voor zover het de tijd van diksa (initiatie) betreft, alles hangt af van het standpunt van de goeroe. [...] 
Als de sad-goeroe, de bonafide geestelijk leraar, het ermee eens is, kan men direct geïnitieerd worden, zonder te wachten op een geschikte tijd of plaats."

(C.c. Madhya, 24.331, tekstverklaring)

"Dus zonder op mij te wachten, degene die jij overweegt die verdient. Dat zal afhangen van goeddunken."
(SP Kamergesprek, 7/7/77, Vrindavan)

In het eerste bovenstaande citaat stelt Srila Prabhupada dat voor zover het initiatie betreft, alles afhankelijk is van het akkoord van de diksa-goeroe. Daarna zien we Srila Prabhupada dat akkoord geven via de brief van 9 juli. Hieronder stelt hij de maatstaven vast voor alle toekomstige diksa-goeroeactiviteit:

"Als gevolg van de noodzaak van deze activiteiten, initiëren we niet gelijk discipelen binnen de Internationale Gemeenschap voor Krishnabewustzijn. Gedurende zes maanden moet een kandidaat voor initiatie arati en lessen in de sastras bijwonen, de regulerende principes volgen en omgaan met andere toegewijden. Wanneer hij daadwerkelijk gevorderd is in de purascarya-vidhi, wordt hij door de lokale tempelpresident aanbevolen voor initiatie. Het is niet zo dat iedereen ineens geïnitieerd kan worden zonder te voldoen aan de vereisten. Wanneer men verder gevorderd is door het chanten van de Hare Krsna mantra zestien rondes per dag, het volgen van de regulerende principes en het bijwonen van lessen, ontvangt hij de heilige draad (brahmaanse erkenning) na de tweede zes maanden."
(C.c., Madhya 15:108)

Dus alle toekomstige, theoretische ‘diksa’-goeroes, volgens Srila Prabhupada's boeken:

  1. Konden diksa-geloften niet wijzigen.
  2. Konden vooraf vereiste initiatiestandaarden niet wijzigen, noch andere aspecten van het initiatieproces.
  3. Konden geen discipelen voor initiatie weigeren – zolang ze de standaarden, gegeven in Srila Prabhupada’s boeken, volgden.
  4. Hoefden niet om te gaan met, zijn toestemming te geven of toekomstige leerlingen te accepteren.

Het bovenstaande systeem is de standaard wet voor de volgende tienduizend jaar. In dit geval kunnen degenen die initiatie uitvoeren per definitie geen diksa-goeroes zijn, aangezien - volgens Srila Prabhupada’s boeken -  dergelijke entiteiten niet zulke beperkingen opgelegd kunnen krijgen. 
De bovenstaande beperkingen passen niettemin perfect in een systeem waar Srila Prabhupada de diksa-goeroe bleef, met ritviks als zijn vertegenwoordigers

CONCLUSIE

  1. Srila Prabhupada's boeken bevatten geen instructies die het huidige ritvik-systeem ongeldig zouden maken.
  2. Srila Prabhupada's boeken bevatten geen instructies die het huidige goeroesysteem van ISKCON detailleren.
  3. Srila Prabhupada's boeken bevatten wel instructies die een systeem detailleren dat hemzelf ondersteunt als de enige diksa-goeroe voor ISKCON.
  4. Srila Prabhupada's boeken bevatten wel instructies die alleen toepasbaar zijn als Srila Prabhupada de diksa-goeroe van ISKCON blijft.

Merk op dat we in het bovenstaande artikel hebben laten zien hoe ontologisch, door de instructies gevonden in Srila Prabhupada’s boeken, Srila Prabhupada de Diksa-Goeroe voor ISKCON moet blijven. We hebben ook eerder een vergelijkbaar 'bewijs door ontologie' gebruikt op de brief van 9 juli, om te laten zien hoe de brief van 9 juli ook van toepassing moet zijn op post-samadhi.

Elk van deze bewijzen AFZONDERLIJK kan gebruikt worden om luid en duidelijk te laten zien dat Srila Prabhupada de Diksa-Goeroe voor ISKCON is.

SAMEN gebruikt echter, wordt de positie van Srila Prabhupada als de Diksa-Goeroe voor ISKCON onaantastbaar.


Terug naar homepage

Chant alsjeblieft: Hare Krishna, Hare Krishna, Krishna, Krishna, Hare, Hare, Hare Rama,
Hare Rama, Rama, Rama, Hare, Hare. En wees gelukkig!